Johan Huizinga. LA CULTURA SORGE
IN FORMA LUDICA, È DAPPRIMA GIOCATA.
“Parlando dell’ELEMENTO LUDICO DELLA
CULTURA, non intendiamo dire che fra le varie attività della vita culturale i
giochi occupino un posto importante, e neppure che la cultura provenga dal
gioco per un processo di evoluzione, di modo che ciò che in origine era gioco
sia passato più tardi in qualcosa che non sia più gioco e che possa portare il
nome di cultura. La concezione chiarita qui sotto è la seguente: LA CULTURA
SORGE IN FORMA LUDICA, LA CULTURA È DAPPRIMA GIOCATA. ANCHE QUELLE ATTIVITÀ CHE
SONO INDIRIZZATE ALLA SODDISFAZIONE DEI BISOGNI VITALI, COME PER ESEMPIO LA
CACCIA, NELLA SOCIETÀ ARCAICA ASSUMONO DI PREFERENZA LA FORMA LUDICA. Nei
giochi e con i giochi la vita sociale si riveste di forme soprabiologiche che
le conferiscono maggior valore. CON QUEI GIOCHI LA COLLETTIVITÀ ESPRIME LA SUA
INTERPRETAZIONE DELLA VITA E DEL MONDO. Dunque CIÒ NON SIGNIFICA CHE IL GIOCO
MUTA O SI CONVERTE IN CULTURA, MA PIUTTOSTO CHE LA CULTURA, NELLE SUE FASI
ORIGINARIE, PORTA IL CARATTERE DI UN GIOCO, VIENE RAPPRESENTATA INFORME E STATI
D'ANIMO LUDICI. In tale «dualità-unità» di cultura egioco, gioco è il fatto
primario, oggettivo, percettibile, determinato concretamente; mentre cultura
non è che la qualifica applicata dal nostro giudizio storico al dato caso. […]
Nel progresso di una cultura il
presupposto rapporto originario fra gioco e non gioco non resta invariato. In
generale, COL PROGREDIRE DELLA CULTURA, L'ELEMENTO LUDICO VIENE A TROVARSI IN
SECONDO PIANO. SPESSO LO TROVIAMO DISSOLTO PER GRAN PARTE NELL'AMBITO DEL SACRO;
SI È CRISTALLIZZATO IN SAGGEZZA E POESIA, NELLA VITA GIUDIZIARIA, NELLE FORME
DELLA VITA PUBBLICA. Allora di solito LA PROPRIETÀ LUDICA VIENE A ESSERE DEL
TUTTO CELATA NEI FENOMENI DELLA CULTURA. In qualunque momento però, anche nelle
forme di una cultura molto sviluppata, L’IMPULSO LUDICO PUÒ FARSI VALERE DI
NUOVO CON OGNI FORZA E TRASCINARE CON SÉ NELL’EBBREZZA DI UN GIOCO GIGANTESCO
TANTO L’INDIVIDUO QUANTO LE MASSE.”
JOHAN HUIZINGA (1872 – 1945),
“Homo ludens”, saggio introduttivo di Umberto Eco, trad. di Corinna von
Schendel, Einaudi, Torino 1973 (I ed. it. 1946), III. ‘Gioco e gara come funzioni creatrici di
cultura’, pp. 55 – 56.
“ Met het
spel-element der cultuur wordt hier niet bedoeld, dat onder de verschillende
activiteiten van cultuurleven de spelen een belangrijke plaats innemen, ook
niet dat cultuur door een proces van evolutie uit spel zou voortkomen, in dier
voege dat iets wat oorspronkelijk spel was, later zou overgaan in iets wat niet
meer spel was, en cultuur mag heeten. De voorstelling die in het hier volgende
wordt ontvouwd is deze: cultuur komt op in spelvorm, cultuur wordt aanvankelijk
gespeeld. Ook die activiteiten, welke rechtsstreeks op de bevrediging van
levensbehoeften ge-richt zijn, zooals bij voorbeeld de jacht, zoeken in de
archaïsche samenleving gaarne den spelvorm. Het ge-meenschapsleven ontvangt
zijn bekleeding met supra-biologische vormen, die het hoogere waarde verkenen,
in de gedaante van spelen. In die spelen drukt de gemeenschap haar
interpretatie van het leven en van de wereld uit. Dit is dus niet zoo te
verstaan, dat spel omslaat of zich omzet in cultuur, maar veeleer zoo, dat
cultuur in haar oorspronkelijke phasen het karakter van een spel draagt, in de
vormen en in de stemming van het spel wordt opge-voerd. In die twee-eenheid van
cultuur en spel is het spel het primaire, objectief waarneembare, concreet
bepaalde feit, terwijl cultuur slechts de qualificatie is, die ons histo-risch oordeel
aan het gegeven geval hecht. […]
In den
voortgang eener cultuur blijft de als oorspron-kelijk veronderstelde verhouding
van spel en niet-spel niet onveranderd. Het spel-element geraakt in het
algemeen bij het voortschrijden der cultuur op den achtergrond. Men vindt het
veelal voor een groot deel opgegaan in de sacrale sfeer, het heeft zich
gekristalliseerd in wijsheid en dichtkunst, in het rechtsleven, in de vormen
van het staatsleven. De spel-qualiteit is dan gewoonlijk in de
cultuur-verschijnselen geheel schuilgegaan. Te allen tijde evenwel kan de
spel-aandrift, ook in de vormen eener hoog ont-wikkelde cultuur, zich opnieuw
in volle kracht laten gelden, en zoowel den persoon als de massa's meesleepen
in den roes van een reusachtig spel.”
JOHAN
HUIZINGA, “Homo ludens”, Tjeenk Willink & Zoon, Haaelem 1938 (eerste
editie), III. ‛Spel en wedijver als cultuurscheppende functie’, ‛Cultuur als
spel, niet cultuur uit spel’ - ‛Allen samenspel vruchtbaar voor cultuur’, pp.
66 – 67.
Nessun commento:
Posta un commento